Arbeidsmarkttoelage: eigen school eerst?

De Wet Medezeggenschap op Scholen (WMS) verankert medezeggenschap in het primair en voortgezet onderwijs op meerdere niveaus binnen een onderwijsinstelling. Zo is op schoolniveau de Medezeggenschapsraad (MR) of de Deelraad het bevoegde orgaan. Maar wanneer het gaat om besluiten die school overstijgend meerdere scholen aangaan is de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad (GMR) de aangewezen partij om invloed uit te oefenen op het beleid van het bestuur. De MR en de GMR zijn ook nog weer onderverdeeld in een ouders/leerlingendeel en een personeelsdeel (PMR). Daarnaast maakt de WMS nog onderscheid ten aanzien van de vraag hoe medezeggenschap wordt uitgeoefend. Is er adviesrecht of instemmingsrecht? En mag medezeggenschap alleen worden uitgeoefend door de PMR of door de hele MR? Vragen waar een schoolbestuur goed bij stil moet staan voordat hij een voorgenomen besluit voorlegt aan een van de medezeggenschapsorganen in de organisatie. Een schoolbestuur moet er immers op kunnen vertrouwen dat het medezeggenschapsorgaan dat hij betrekt bij de voorgenomen besluitvorming ook wettelijk recht van spreken heeft. Ook als het ene medezeggenschapsorgaan het niet eens is met het uitgebrachte advies of de gegeven instemming door een ander medezeggenschapsorgaan.

Toch komt het in de praktijk voor dat een medezeggenschapsorgaan zich gepasseerd voelt. De Landelijke Commissie voor Geschillen WMS (LCG) kan in zo’n geval beoordelen of het besluit aan het juiste medezeggenschapsorgaan is voorgelegd. Een mooi voorbeeld is de uitspraak die de Landelijke Commissie voor Geschillen WMS op 9 december 2022 deed. Marion Scholtes van ons kantoor behartigde in die zaak de belangen van het schoolbestuur.

In het kader van het Nationaal Programma Onderwijs (NPO) had het Ministerie van Onderwijs vier van de zeven scholen van het bevoegd gezag in aanmerking gebracht voor een arbeidsmarkttoelage. De arbeidsmarkttoelage is volgens het Ministerie “bedoeld om tijdens het NP Onderwijs het werk op scholen met het grootste risico op onderwijsachterstanden aantrekkelijker te maken om op die wijze het herstel van kansengelijkheid te bevorderen”. Het bevoegd gezag wilde de totale arbeidsmarkttoelage echter verdelen over al het personeel van de zeven scholen binnen de instelling en vroeg en verkreeg daarop een positief advies van de GMR. Een deelraad was het daar niet mee eens. Die raad probeerde aan de LCG de uitspraak te ontlokken dat de arbeidsmarkttoelage alleen besteed mocht worden voor het personeel dat werkzaam was op de vier scholen die door het Ministerie waren genoemd.

Het schoolbestuur pleitte voor niet-ontvankelijkheid. Het besluit was namelijk al aan de personeelsgeleding van de GMR voorgelegd en die had daarop een positief advies gegeven. De LCG bleek het met het bestuur eens. De verdeling van de arbeidsmarkttoelage is een onderwerp dat naar zijn aard en inhoud van gemeenschappelijk belang is voor de meerderheid van de scholen die onder het bevoegd gezag van de onderwijsinstelling valt. De onderwijsinstelling had conform de toelichting op de Regeling Arbeidsmarkttoelage gehandeld door in overleg met de GMR er voor te kiezen om het bedrag van de toelage net iets anders te verdelen over de verschillende vestigingen.

Een bijzonder aspect van deze zaak was nog dat het bevoegd gezag tijdens een eerste mondelinge behandeling van de zaak op 8 juli 2022 vond dat de voorzitter en een lid van de LCG de zaak niet objectief benaderden. Deze twee leden werden daarom door Marion Scholtes ter zitting gewraakt. Dat verzoek werd door de Wrakingskamer van de LCG op 22 juli 2022 gehonoreerd. De wrakingskamer overwoog onder meer het volgende:

Dat betekent (…) dat de voorzitter en het commissielid al vanaf het begin van de behandeling van het geschil een oordeel lijken te hebben over de interpretatie van de regeling. (…) Daar niet incidenteel, maar meermaals bepaalde uitlatingen zijn gedaan, is een sfeer ontstaan, waarbij het voorstelbaar is dat verzoeker het idee heeft gekregen dat zijn inbreng niet ertoe doet. Het voorgaande in ogenschouw nemende heeft verzoeker een patroon aannemelijk gemaakt waardoor een partij heeft kunnen concluderen dat sprake is van althans de schijn van partijdigheid.

De behandeling werd daarna pas in november 2022 voortgezet. Het was voor het bevoegd gezag na de eerste zitting uiteraard wel heel bevredigend dat het na de geslaagde wraking ook inhoudelijk in het gelijk werd gesteld.

Nog niet iedereen kan zich in de uitspraak vinden. De Deelraad is in hoger beroep gegaan en heeft het geschil aan de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam voorgelegd. Wordt vervolgd!

Vorige
Vorige

Werknemers ruilen ontslag op staande voet in voor een vaststellingsovereenkomst