Nieuwe reglement Participatiefonds per 1 augustus 2022
Op 5 maart 2022 heeft het Participatiefonds zijn nieuwe reglement op de website gepubliceerd, inclusief uitgebreide toelichting op het reglement en rekentool voor het gebruik van de berekening voor de nieuwe inspanningsverplichting. Nieuwe terminologie zoals de laatste contractdag, de zomerstop, de inspanningsverplichting en het verlagingsverzoek vallen op. Dit artikel zoomt in op de meest verstrekkende onderdelen van het nieuwe reglement en de gevolgen hiervan voor alle basisscholen die vallen onder de dekking van dit nieuwe reglement.
Wat wordt er bedoeld met een verlagingsverzoek?
Vanaf 1 augustus 2022 geldt standaard een eigen bijdrage van 50% van de uitkeringskosten. Deze eigen bijdrage kan worden verlaagd naar 10% wanneer aan de voorwaarden van het reglement wordt voldaan. In zeer uitzonderlijke situaties geldt een eigen bijdrage van 0% (conform artikel 20). De termijn voor het indienen van een verlagingsverzoek is 4 weken, vanaf de dag dat het Participatiefonds een bericht verstuurt waarin wordt gevraagd om een reactie. Als het verlagingsverzoek onvolledig is, wordt er eenmaal 4 weken aangeboden om de aanvraag helemaal compleet te maken.
De invoering van de zomerstop
Alvast goed om te weten: deze termijnen worden tijdelijk stilgezet tijdens de periode dat alle schoolregio’s in Nederland tegelijk zomervakantie hebben. Het gaat dan dus om de overlappende periode. De termijnen lopen niet door vanaf het moment dat de laatste regio vrij krijgt tot het moment dat de eerste regio weer naar school moet. Deze periode wordt in het nieuwe reglement de zomerstop genoemd. In de zomer van 2022 vindt de zomerstop bijvoorbeeld plaats van 23 juli tot en met 21 augustus. Concreet zullen uitkeringen die ontstaan met een laatste contractsdag van 1 augustus 2022 of daarna, dus pas vanaf 22 augustus 2022 bij het Participatiefonds binnen komen. U merkt waarschijnlijk pas iets van de zomerstop in 2023. Dan geldt de periode van 22 juli tot en met 20 augustus 2023 als zomerstop.
Om te kunnen bepalen of het oude of nieuwe reglement van toepassing is, dient het Participatiefonds de laatste contractdag te kunnen bepalen, dat wil zeggen de laatste dag waarop de arbeidsovereenkomst geldig is. Het is volgens de definitie in artikel 1.8 niet relevant of dit ook de laatste werkdag was. De laatste contractdag bepaalt de ingangsdatum van het recht op een werkloosheidsuitkering. Het Participatiefonds krijgt de laatste contractdag niet aangeleverd door UWV (WW-uitvoerder) en/of WWplus (bovenwettelijke WW-uitvoerder). As het Participatiefonds erom vraagt en wil weten welke laatste contractdag van toepassing is, dient het schoolbestuur dit dus aan te tonen om in aanmerking te komen voor de 50% vergoeding. Bewijs daarvoor kan worden aangeleverd door middel van het overleggen van een akte van ontslag, een beschikking van de kantonrechter of eventueel een opzeggingsbrief. Dit geldt volgens de toelichting van het nieuwe reglement alleen voor de ‘eerste periode, wanneer dit noodzakelijk is’. Onduidelijk is op voorhand hoe lang deze periode kan gaan duren.
Wanneer wordt het verlagingsverzoek afgewezen?
Als er niet wordt voldaan aan één van de gronden in de artikelen 13 tot en met 20, kan er géén verlagingsverzoek worden ingediend (artikel 7). De volgende ontslaggronden komen in aanmerking voor een verlagingsverzoek:
- Ontslag wegens bedrijfseconomische redenen (via UWV of via een vaststellingsovereenkomst, artikel 13/14)
- Ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid (via UWV, artikel 15)
- Ontslag wegens ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter (artikel 16)
- Einde vervanging (artikel 17)
- Ontslag van een zij-instromer (artikel 18)
- Ontslag in een participatiebaan (artikel 19)
- Ontslag op eigen verzoek (hier geldt een dekkingspercentage van 100%, mits wordt voldaan aan de genoemde uitzonderlijke omstandigheden van artikel 20, bijvoorbeeld als de werknemer meeverhuist met de partner).
Het reglement vermeldt per ontslaggrond uitvoerig welke documenten vereist zijn. Het is verstandig om hier dus tijdig op te anticiperen als de betreffende 10% categorie zich voordoet. Daarnaast geldt ook dat voldaan moet zijn aan de inspanningsverplichting (artikel 21).
Inspanningsverplichting nader uitgelegd: waar moet u op letten?
Dit vereiste geldt bij een ontslag van een arbeidsovereenkomst van minimaal 6 maanden. Opvolgende arbeidsovereenkomsten worden bij elkaar opgeteld, tenzij er een onderbreking van meer dan 6 maanden tussen heeft gezeten. Bij zo’n langere onderbreking begint de telling opnieuw. De periode van de onderbreking telt niet mee.
Het Participatiefonds heeft via Mijn Pf een rekentool beschikbaar gesteld. Door de start- en einddata van alle arbeidsovereenkomsten in te vullen, rekent de tool het totaal aantal dagen van het dienstverband uit. De tool rekent daarna automatisch het aantal maanden uit. Het Participatiefonds gebruikt daarvoor specifieke rekenregels die terug te lezen zijn in het reglement.[1] Een uitdraai van de tool moet worden aangeleverd bij het verlagingsverzoek en door zowel werkgever als ook werknemer te zijn ondertekend. Ook wanneer de duur < 6 maanden en er dus geen enkele vergoeding hoeft te worden betaald, is een ondertekende uitdraai van de tool vereist.
De financiële inspanning wordt als volgt berekend:
- Na 6 maanden is de inspanningsplicht € 600,-;
- Voor iedere maand daarboven komt er € 25,- bij;
- Tot een maximum van € 5.000,- in totaal.
Alle bedragen zijn inclusief BTW.
Het van-werk-naar-werk traject dat dient te worden ingezet in het kader van de inspanningsverplichting kan bestaan uit verschillende varianten. Het reglement Participatiefonds stelt de volgende opties voor: het voeren van een coachgesprek of een arbeidskansengesprek, het opstellen en uitvoeren van een mobiliteitsplan en onderzoek naar herplaatsingsmogelijkheden buiten het eigen bestuur.
Let op: het traject moet aantoonbaar 4 maanden voor de laatste contractdag zijn gestart. Dit betekent dus dat het van werk-naar-werk traject bij een ontslagdatum op 1 augustus 2022 al op 1 april 2022 moet zijn gestart! Het bedrag moet op de laatste contractdag volledig zijn besteed aan één of meer van de genoemde activiteiten. De keuze is in feite aan de werknemer en betreft maatwerk. Alle kosten die 12 maanden voorafgaand aan de laatste contractdag zijn gemaakt tellen mee voor de besteding.
Niet alle bureaus komen in aanmerking voor een traject. Als een externe partij het traject gaat uitvoeren, dan moet het bureau een keurmerk hebben.[2] Op de website van het Participatiefonds wordt genoemd met welke partners wordt samengewerkt door het Participatiefonds. De keuze is uiteindelijk aan de werkgever: wel moet er worden gekozen voor een erkende en gecertificeerde professional die voldoen aan de voorwaarden van het reglement.
Voert de werkgever het traject in eigen beheer uit, dan moet dat door een erkende mobiliteitsfunctionaris gedaan worden die is aangesloten bij een erkende beroepsvereniging. [3] Wanneer de activiteiten in eigen beheer worden gedaan, is een urenspecificatie voldoende en hoeft er geen offerte of een factuur aangeleverd te worden. Ieder uur in de specificatie heeft dan een waarde van € 85,- inclusief BTW.
Conclusie
Er komt een hoop op de schoolbesturen af de komende periode als gaat om het melden van een ontslag bij het Participatiefonds. Het valt nog te bezien of de belofte dat er sprake zou gaan zijn van een verlaging van administratieve regeldruk bewaarheid wordt
Om in aanmerking te kunnen komen voor een 10% eigen bijdrage van de WW/WOPO kosten dient er voldaan te worden aan één van de 8 gronden van het verlagingsverzoek en moet er in veel gevallen een van-werk-naar-werk traject worden ingekocht. Er is nu gelukkig meer duidelijkheid over de precieze voorwaarden waaraan e.e.a. moet voldoen. De toekomst zal moeten uitwijzen hoe de nieuwe regels van het Participatiefonds door de schoolbesturen zullen worden toegepast.
Gaat de werknemer omwille van een andere reden dan die 8 gronden uit dienst, dan betaalt het schoolbestuur 50% van de kosten uit eigen zak. Dat is in de regel dus ook het geval, als er een zogenaamde vaststellingsovereenkomst met de werknemer wordt overeengekomen.
———————————
[1] Het uitgangspunt is dat een maand bestaat uit 30,4167 dagen. Is het totaal gewerkte dagen minder dan 183 dagen, dan geldt er geen inspanningsverplichting. Is het totaal precies 183 dagen, dan wordt dat gezien als 6 maanden en geldt een inspanningsverplichting van € 600,-. Is het totaal 184 dagen of meer, dan dienen daar 3 margedagen vanaf te worden getrokken en wordt het resterend aantal dagen gedeeld door 30,4167. De uitkomst wordt naar boven afgerond.
[2] Cedris, Cedeo, Oval of Blik op Werk.
[3] Noloc of Oval.