Meer ruimte voor nieuwe scholen?
De vrijheid van onderwijs (artikel 23 Grondwet) is een vrijheid waarmee men een school kan oprichten. Die vrijheid wordt echter afgebakend door voorwaarden die in de wet- en regelgeving zijn opgenomen. Een van deze voorwaarden is dat een school een erkende religieuze of levensbeschouwelijke grondslag dient te hebben. Ouders en leerlingen herkennen zich niet altijd in de erkende richtingen en hebben de wens om scholen op te richten met een andere grondslag. Daarnaast dient de belangstelling voor de school aangetoond te worden met een berekening, welke vaak niet overeenkomt met de daadwerkelijke belangstelling van ouders. Verder maakt de huidige procedure het bijna onmogelijk om een nieuwe school op te richten. Deze knelpunten in de huidige procedure zijn onder meer aanleiding geweest voor het wetsvoorstel Meer ruimte voor nieuwe scholen.
De naam van het wetsvoorstel zegt het al: de bedoeling is dat er meer ruimte komt voor nieuwe scholen. De procedure voor een oprichten van een school zoals beschreven in het wetsvoorstel is een hele andere dan de huidige procedure. Een initiatiefnemer dient aan meer voorwaarden te voldoen en veel meer gegevens en informatie aan te leveren. De vraag is of er daadwerkelijk meer ruimte komt voor nieuwe scholen als het voorstel wet wordt. Het wetsvoorstel is erg omvangrijk en heeft niet alleen betrekking op het stichten van scholen in het primair en voortgezet onderwijs, maar betreft ook onder meer wijzigingen ten aanzien van nevenvestigingen in het voortgezet onderwijs en de fusietoets. De wijzigingen die hieronder worden besproken beperken zich tot de procedure voor het stichten van een nieuwe school.
Richting
Het richtingbegip blijft bestaan en zal ook nog steeds worden uitgelegd als ‘een godsdienst of levensbeschouwing die is geworteld in de Nederlandse samenleving’. Het aanvragen van scholen op basis van de bekende richtingen blijft mogelijk indien initiatiefnemers een school wensen op te richten met een religieuze of levensbeschouwelijke grondslag. De doorslaggevende rol van de richting komt echter te vervallen. Initiatiefnemers zullen niet meer gehouden zijn om een school aan te vragen welke een erkende richting als grondslag heeft.
Aanvraag
De aanvraag zal rechtstreeks bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: minister) worden ingediend met een startdocument waarin de initiatiefnemer de plannen voor een nieuwe school uitwerkt. De initiatiefnemer dient voor 1 juli een pre-registratie in. Voor 1 november wordt de aanvraag ingediend. Vervolgens neemt de minister voor 1 juni (11 maanden na de pre-registratie) een besluit. Indien de aanvraag wordt gehonoreerd kan de school ruim een jaar na het besluit starten. Van pre-registratie tot de start van de school behelst een periode van 25 maanden.
Gesprek in de regio
Voorafgaand aan de aanvraag nodigt de initiatiefnemer de gemeente, de bestaande schoolbesturen en het samenwerkingsverband uit voor een gesprek in de regio. In de uitnodiging dient de initiatiefnemer in ieder geval melding te maken van het voornemen om een school op te richten. Tijdens het gesprek kunnen onderwerpen zoals huisvesting, afspraken binnen het samenwerkingsverband en eventuele samenwerkingsvormen aan bod komen.
Belangstellingsmeting
Vervolgens dient de initiatiefnemer de belangstelling aan te tonen middels ouderverklaringen of een marktonderzoek, waaraan ouders kunnen deelnemen die kinderen hebben in de leeftijdscategorie 2-4 jaar (voor een aanvraag primair onderwijs) en 10-12-jaar (voor een aanvraag voortgezet onderwijs). Deze ouders dienen in het voedingsgebied te wonen welke voor het primair onderwijs een straal van 6 kilometer en voor het voortgezet onderwijs een straal van 15 kilometer beslaat vanaf de gewenste vestigingsplaats. Uit de belangstellingsmeting en de prognose die vervolgens wordt opgesteld zal moeten blijken dat de gewenste school 11 jaar na de aanvraag zal worden bezocht door ten minste het aantal leerlingen van de stichtingsnorm. Waarom 11 jaar? Vanaf de pre-registratie duur het nog ruim twee jaar voordat de school van start kan gaan. Daarna krijgt de school 8 jaar de tijd om aan de stichtingsnorm te voldoen. Aan het eind van deze periode zal de school aan de stichtingsnorm moeten voldoen.
Kwaliteitstoets
Een wezenlijk verschil met de huidige procedure is de kwaliteitstoets. De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) toetst het startdocument aan de volgende zes deugdelijkheidseisen.
- Voorziening voor leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte;
- Afstemming van het onderwijs op het niveau van de leerlingen;
- Inrichting van de onderwijstijd;
- Inhoud van het onderwijs;
- Burgerschapsonderwijs; en
- Vormgeving van de bestuursstructuur.
De inspectie beoordeelt of het startdocument voldoet aan deze deugdelijkheidseisen en geeft daarover advies aan de minister. Een positief advies van de inspectie is nodig om goedkeuring voor de aanvraag te krijgen.
Het wetsvoorstel noemt naast de deugdelijkheidseisen eveneens een zestal kwaliteitseisen, te weten:
- Kwaliteitszorg;
- Personeelsbeleid: formatie;
- Personeelsbeleid: bekwaamheden;
- Veiligheid op school;
- Meerjarenbegroting;
- Huisvestingsverwachtingen
De kwaliteitseisen worden niet meegenomen in het advies van de inspectie. De genoemde onderwerpen zullen immers voornamelijk aan de orde komen nadat de school is gestart.
Eisen aan de rechtspersoon
Een andere wijziging ten opzichte van de huidige procedure zijn de voorwaarden waaraan de rechtspersoon dient te voldoen.
- Alle bestuurders en toezichthouders moeten een Verklaring Omtrent gedrag overleggen;
- Indien een bestaand schoolbestuur eerder een onherroepelijk geworden aanwijzing heeft ontvangen van de minister, kan de minister de aanvraag afwijzen;
- Indien de aanvrager een nieuwe rechtspersoon is met één of meer bestuurders dan wel toezichthouders welke eerder bestuurder of toezichthouder zijn geweest van een rechtspersoon die eerder een onherroepelijk geworden aanwijzing heeft ontvangen;
- De aanvraag kan afgewezen worden als deze wordt ingediend door een rechtspersoon welke binnen vijf jaar voor de aanvraag een school heeft moeten sluiten vanwege een besluit van de minister als gevolg van het predicaat zeer zwak;
- Indien de minister gegronde redenen heeft om aan te nemen dat de bekostigingsvoorwaarden niet nageleefd zullen worden kan de aanvraag eveneens afgewezen worden.
Meer ruimte?
De veranderde rol van het richtingbegrip, de mogelijkheid om de belangstelling te meten met ouderverklaringen, het vaststellen van de grootte van het voedingsgebied op een straal van 6 respectievelijk 15 kilometer vanaf de gewenste plaats van vestiging zal naar verwachting meer mogelijkheden bieden voor initiatiefnemers om met succes een nieuwe school aan te vragen. Dat de aanvraag bij de Minister zal worden gedaan is eveneens een positieve ontwikkeling voor het primair onderwijs. Onder de huidige procedure wordt de aanvraag bij de gemeenteraad gedaan en vervolgens ter goedkeuring voorgelegd aan de minister. Niet elke gemeente heeft expertise op het gebied van schoolstichting, waardoor een aanvraag soms leidt tot onnodige procedures.
Voort is in het wetsvoorstel bepaald dat nieuwe scholen 8 jaar de tijd krijgen om aan de stichtingsnorm te voldoen, welke nu nog 5 jaar is. De stichtingsnormen worden jammer genoeg niet verlaagd. Daarnaast is een periode van ruim twee jaar tussen de pre-registratie en de start van de school erg lang.
De kwaliteitstoets en de eisen aan de rechtspersoon zijn nieuwe voorwaarden. Mijns inziens zullen deze niet leiden tot een verruiming van de mogelijkheden om een school op te richten, maar ook niet tot een inperking van de ruimte die gecreëerd zal worden.
Kortom, het ziet ernaar uit dat het wetsvoorstel recht zal doen aan zijn naam.
Meer weten? Bel of mail naar Cascade advocaten: 070 – 4161664 of info@cascadeadvocaten.nl