Kort geding verzoek door ouder over het afdwingen van plaatsing in 2 gymnasium afgewezen
Op 20 december 2021 heeft de kort geding rechter te Amsterdam uitspraak gedaan over een kwestie waarbij de moeder van de leerling getracht heeft om haar dochter te plaatsen in klas 2 van het gymnasium.
In deze kwestie was het opvallend dat de leerling met ingang van schooljaar 2020/2021 was toegelaten tot een gymnasiumklas , ondanks het officiële basisschooladvies vmbo-t/havo. Tussen de moeder en de school is vervolgens een overeenkomst opgesteld en ondertekend, waarin is overeengekomen dat er een plan van aanpak wordt opgesteld door de school in samenwerking met de dochter, de moeder en betrokken externe hulpverleners. Een van de gemaakte afspraken betrof ondersteuning door de begeleider passend onderwijs. De overeenkomst regelde ook dat indien mocht blijken dat de leerling naar een ander niveau diende te worden overgeplaatst, volledige medewerking van de moeder werd verwacht.
De school stelde aan het eind van schooljaar 2020/2021 vast dat de resultaten van de leerling onvoldoende waren voor het gymnasium, waardoor ze niet kon doorstromen naar klas 2 van het gymnasium. De school was wel bereid om de dochter in 2 havo te plaatsen.
De moeder was het hier niet mee eens. Volgens de moeder zijn de gemaakte afspraken niet nagekomen door de school. De moeder heeft per brief laten weten aan de school dat 2 havo geen passend onderwijs is voor de leerling. Sinds 25 augustus 2021 zat de leerling om die reden dus thuis. In kort geding heeft de moeder de school op basis van het vervullen van de zorgplicht en op basis van de opgestelde overeenkomst verzocht om de leerling alsnog te laten instromen naar 2 gymnasium en een specifiek onderwijsprogramma aan te bieden. De school heeft dit geweigerd, aangezien het team unaniem heeft aangegeven dat 2 havo het meest passend is en de leerling nadien kan doorstromen naar het vwo.
De rechtbank oordeelt dat het geschil niet spoedeisend is, nu er een alternatief is geboden door de school om onderwijs te volgen op 2 havo niveau of om naar een andere middelbare school te gaan waar de leerling wel onderwijs kan volgen op 2 gymnasium niveau.
Wat hier opvalt is dat de rechter terughoudend toetst. De rechter kan alleen ingrijpen als een school evident een beslissing heeft genomen waartoe zij in redelijkheid niet had kunnen komen. De rechter kan in feite niet toetsen of een leerling al dan niet bevorderd had moeten worden, en moet in principe uitgaan van de deskundigheid van de school en haar docenten.
Het argument van de moeder dat de school de overeenkomst niet is nagekomen slaagt evenmin. De kans van slagen van de gymnasium route hing van vele factoren af, die niet allemaal voor risico van de school kwamen. De leerling voldeed niet aan de overgangseisen om door te kunnen stromen naar 2 gymnasium, hetgeen unaniem is vastgesteld door alle docenten. Niet kan met zekerheid worden gezegd dat de leerling wel was overgegaan naar 2 gymnasium als zij meer begeleiding had ontvangen. De school kan dus niet worden verweten tekort te zijn geschoten in de nakoming van de overeenkomst.
Tot slot heeft de moeder als argument aangevoerd dat de school heeft gehandeld in strijd met de wettelijke zorgplicht. Ook dit argument houdt geen stand. De school heeft de leerling een uitzonderlijke kans geboden om toegelaten te worden tot 1 gymnasium, ondanks het vmbo-t/havo advies. De school heeft daarnaast alternatieven geboden toen het bleek dat de dochter niet door kon stromen naar 2 gymnasium. Dat de moeder de geboden alternatieven niet passend vindt, maakt niet dat kan worden gezegd dat de school in strijd met haar zorgplicht heeft gehandeld.
In dit geval heeft de school er goed aan gedaan om middels een overeenkomst duidelijk af te spreken waar de grenzen liggen van passend onderwijs. Nadien is deze schriftelijke afspraak goed van pas gekomen, al is deze variant geen wettelijke verplichting. De school had geen ontwikkelingsperspectief opgesteld, hetgeen wel een wettelijke verplichting is in het kader van passend onderwijs. Aangeraden wordt om in dit soort situaties altijd een ontwikkelingsperspectief op te stellen en daarover met de ouders op overeenstemming gericht overleg te voeren, om nare discussies over de zorgplicht (zo veel mogelijk) te voorkomen.
De gehele uitspraak is te lezen via ECLI:NL:RBAMS:2021:7400